Week 34, Het Rijksmuseum

De eerste foto waarop een mens staat, toont een schoenenpoetser in de straten van Parijs. Afgezien van hem lijkt de stad leeg. Geen levende ziel te bekennen. De reden? De rest van de mensen was te snel voor de sluitertijd van het fototoestel.

Verrassende, nieuwe informatie voor mij. Precies waar ik deze week op hoopte. En dan hoopte ik niet alleen op info over foto’s, maar meer in het algemeen over het vak en het leven van een conservator in het Rijksmuseum.


Een stage bij een kleinere broer – Het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden – gaf me al een inkijkje in het werken binnen een museum. De missie voor nu: het beroep conservator verder uitdiepen. Ontdekken wat ik zou missen als ik de bètakant uitga.

In het Rijksmuseum zijn er zo’n dertig conservators. Ze zijn ingedeeld in teams naar geschiedperiode en iedereen heeft zijn eigen expertise. Het team van de twintigste eeuw was deze week mijn thuisbasis, met als speelveld onder meer Constant, Karel Appel en Indonesië. Vanuit hun historische periode stellen de conservators tentoonstellingen samen, breiden ze de collectie uit, en vertellen ze de bezoeker een verhaal.

Stap één in het werk van een conservator is het leren kennen van de collectie: wat is er allemaal? Wat staat er in het (gigantische) depot van het museum? En: wat is de moeite waard om erbij te kopen of te lenen? Op onderzoek uit dus, om het allemaal te ontdekken. De inhoud van het museum, van de kelders, en van de veilingen.


Daarnaast is achtergrondkennis nodig. Wat vertelt een ‘stuk’ de bezoeker, en wat heeft de kunstenaar ertoe bewogen het te maken? Een geschiedkundige achtergrond is onmisbaar. Fake news, daar prikt de gevorderde bezoeker zo doorheen. Bovendien helpt een stevige kennisfundament de conservator bij het uitbreiden van de collectie: iemand op zijn woord geloven dat het schilderij wat hij aanbiedt écht een Vermeer is, pakt zelden goed uit.

Om dat fundament sterk te houden, worden de conservators regelmatig bijgeschoold in de geschiedenis van verschillende kunststukken. En deze week waren dus de foto’s aan de beurt. Een ex-restaurator* die inmiddels bloemist was, vertelde alles over de geschiedenis van de fotografie. Verrassing: vooral de chemische achtergrond kwam aan bod. De bloemist bleek zijn achtergrond in de scheikunde te hebben.


Dertig stages in een jaar, en dan zorgt een foto van een Parijse schoenenpoetser ervoor dat ik ontdek dat een studie deuren opent, in plaats van sluit.

Geschiedenis en scheikunde combineren? Waarom niet. En misschien dat je met een natuurkundige achtergrond niet snel conservator wordt, maar restaurator blijkt opeens wel een optie. En óók musea hebben baat bij data-analyses en marktberekeningen. Kortom: een Rijksmuseumtoekomst gaat niet in rook op, als ik na dit jaar uiteindelijk kies voor de bètawetenschappen.

Een geruststellende gedachte, die me de vrijheid geeft natuurkunde of scheikunde, of misschien wel allebei te studeren. En mocht dat het toch niet blijken te zijn, dan is bloemist ook altijd nog een optie.

*een restaurator restaureert (repareert) kunstwerken.